NL Holländska rim från afwissen till afzouten
- afwissen
- afwoelen
- afwonen
- afwrijven
- afwrikken
- afwringen
- afzabbelen
- afzabberen
- afzadelen
- afzagen
- afzakken
- afzanden
- afzanen
- afzeggen
- afzegging
- afzeilen
- afzemen
- afzenden
- afzender
- afzendster
- afzengen
- afzepen
- afzet
- afzetgebied
- afzetster
- afzetten
- afzetter
- afzetterij
- afzetting
- afzettingsgesteente
- afzeulen
- afzeven
- afzichtelijk
- afzichtelijkheid
- afzichten
- afzien
- afzien van
- afziften
- afzijdig
- afzijgen
- afzinken
- afzitten
- afzoden
- afzoeken
- afzoenen
- afzomen
- afzonderen
- afzondering
- afzonderlijk
- afzouten